
De Haagse effectenbeurs speelde zich de eerste jaren af in een zaal boven een kledingwinkel. Deze ruimte bleek al spoedig te klein en was bovendien niet representatief genoeg. In 1912 werd daarom een nieuw beursgebouw geopend in een voormalige kerk aan de Nobelstraat.

Effectenhuizen in de provincie mochten geen lid zijn van de Amsterdamse beurs en betaalden er daarom het hoogste tarief. Om sterker te staan tegenover Amsterdam besloten ze zich in 1903 te verenigen in de Provinciale Bond. Op de foto de oprichters, met enkele nu nog altijd bekende namen.

Tarievenboekje voor effectenbemiddeling aan klanten van de plaatselijke verenigingen van de Provinciale Bond. Omdat de effectenhuizen in de provincie op de Amsterdamse beurs meer moesten betalen voor transacties hadden ze grote moeite om te concurreren met hun collega’s in de hoofdstad.

De Bond groeide gestaag. In 1913 waren er al achttien effectenverenigingen aangesloten die samen circa achthonderd effectenhuizen in de provincie (lees: Nederland minus Amsterdam en Rotterdam) vertegenwoordigden. Op de foto één van die effectenhuizen, de Firma S.E.Sangers uit Groningen.
Een effectenbeurs in Den Haag
Uit onvrede over afhankelijkheid van de Amsterdamse beurs begonnen effectenhandelaren in Den Haag in 1905 met een eigen beurs. Een geschilpunt was de provisieregeling. Voor Amsterdamse beursleden gold een beter tarief op de Amsterdamse beurs dan voor partijen buiten de hoofdstad. De Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie werd in 1903 opgericht als gesprekspartner voor het Amsterdamse beursbestuur. Daar wilde men pas met de Bond praten als er tenminste 400 leden waren. In 1905 – toen het ledental was opgelopen tot 650 – werd tussen de Vereniging voor de Effectenhandel en de Bond een provisieovereenkomst gesloten. Groeiend contact tussen de Verenigingen in Amsterdam, Rotterdam en de Bond zorgde voor een prille landelijke overlegstructuur. De Bond vertegenwoordigde effectenhandelaren uit het hele land met uitzondering van Amsterdam en Rotterdam. In 1913 waren er achttien provinciale verenigingen voor effectenhandel aangesloten.
De Vereniging voor den Haagschen Geld- en Effectenhandel was de belangrijkste speler binnen de Bond. Zij was het ook die in 1905 het initiatief nam tot oprichting van een effectenbeurs in Den Haag. Ze huurde daarvoor een zaal boven een kledingwinkel aan de Wagenstraat, waar van twaalf tot één ’s middags beurs werd gehouden. Ook leden van de Provinciale Bond van buiten Den Haag mochten daar handelen. Na veel discussie over welke fondsen men wilde toelaten en over de vraag of de beurs aan eigen koersvorming moest doen, besloot het bestuur dat ook in Amsterdam genoteerde aandelen werden verhandeld tegen de daar tot stand gekomen middenkoersen. Tevens werden leningen van officiële lichamen en specifiek Haagse fondsen tot de notering toegelaten, maar daarin was nauwelijks handel. In de praktijk vond er vooral onderlinge handel plaats in Amsterdamse hoofdfondsen als Koninklijke Olie, Philips en Unilever. In 1912 kocht de beurs een gereformeerde kerk aan de Nobelstraat waar voortaan de effectenhandel plaatsvond. Van de drie effectenbeurzen in Nederland was de Haagse veruit de kleinste. Vanaf 1972 ging zij samen met de effectenbeurs in Rotterdam op in de Amsterdamse beurs, waarna officiële opheffing volgde in 1974.