
In Nederland verschijnen rond 1720 veel spotuitingen, die waarschuwen voor het gevaar van het speculatievirus uit Engeland en Frankrijk. Hier een Delfts blauw ‘crisisbordje’.

Hoogtepunt van de satire op de windhandel was ‘Het Groote Tafereel der Dwaasheid’, een verzamelalbum pamfletten, gedichten, bedrijfsplannen en prenten, zoals deze prent waarin de spot wordt gedreven met de handel in ‘actien’ van de windcompagnieën.

Ook in Nederlandse provinciesteden kwam het tot oprichting van ‘windcompagnieën’. Anders dan in Engeland bleef het aantal ervan beperkt en bovendien bleken ze op den duur niet allemaal onrealistisch. Eén ervan, Stad Rotterdam, bestaat als onderdeel van het verzekeringsconcern ASR nu nog steeds. Bijgaand een optiecontract van Stad Rotterdam uit 1720.

Op 5 oktober 1720 spat de luchtbel in Nederland uiteen. De strop is het grootst bij kleine beleggers. In Amsterdam bestormen zij uit woede het centrum van de windhandel, een koffiehuis nabij de Dam.
De Windhandelcrisis
Frankrijk en Engeland kampten rond 1720 met grote tekorten. Om de miserabele positie van de schatkist te verbeteren, werd schuldpapier omgewisseld in aandelen van semi-publieke ondernemingen. In Frankrijk was dat de Mississippi Compagnie en in Engeland de South Sea Compagnie. In ruil voor overname van de staatsschuld kregen deze ondernemingen handelsmonopolie.
In Nederland circuleerden tot die tijd vooral aandelen van serieuze ondernemingen als de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de West-Indische Compagnie. Financieel centrum Amsterdam moest niets hebben van nieuwe vage fondsen. De South Sea Compagnie had wel een notering in Amsterdam, maar daarbij bleef het dan ook. Een ontwikkeling als in Engeland waarbij ook nog eens allerlei nep-NV’s (‘Windcompagnieën’) een notering kregen wist men in Amsterdam tegen te houden.
Kleinere Nederlandse steden waren minder beschroomd. Vaak werden aandelen uitgegeven van ondernemingen waarvan volstrekt onduidelijk was wat ze beoogden. Maar beleggers roken winst en stapten massaal in, met koersexplosies als gevolg. In Engeland gaf de South Sea Compagnie in een half jaar een koersstijging van 800 procent te zien en Nederlandse fondsen stegen mee. Het ineenstorten van de South Sea Compagnie luidde het einde van de windhandel in. De koersen van de compagnieën kelderden en de meeste hielden op te bestaan.
In Nederland was deze eerste internationale effectencrisis slechts een incident. De meteen al afwerende houding van internationaal financieel centrum Amsterdam en een sterk ontwikkeld financieel stelsel zorgden ervoor dat de gevolgen van de windhandel hier beperkt bleven. In Frankrijk en Engeland leidde de windhandelcrisis echter tot duurzame nationale ontwrichting.