400 jaar: het verhaal

400 jaar: het verhaal

Een korte beursgeschiedenis van Nederland

Nederland is wel getypeerd als de ‘eerste moderne economie ter wereld’. En met reden. Begin 17e eeuw zijn essentiële onderdelen van het huidige westerse economische model in Nederland ontstaan. Dit geldt ook voor de aandelenhandel: zowel de aandelenbeurs als het daarmee verbonden idee om bedrijven te financieren via de beurs zijn 17-eeuwse Nederlandse ontdekkingen.

Sinds de 17e eeuw is de oorsprong een voorsprong gebleken. In het digitale tijdperk van de 21e eeuw behoort Nederland – qua oppervlakte nummer 133 van de wereld – nog altijd tot de wereldtop op effectengebied en kan Nederland bogen op een buitengewoon rijk beursverleden.

Ruim 400 jaar Nederlandse beursgeschiedenis laat zich op verschillende manieren vertellen. Elders op deze site is dat gedaan aan de hand van bijzondere momenten. Op deze plek lopen we er in vier grote stappen doorheen.

Bakermat van de beurs (vanaf circa 1600)

De VOC

De hoofdrol in de Nederlandse beursgeschiedenis komt toe aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Zij gaat in 1602 als eerste bedrijf naar de beurs en is daarmee grondlegger van de eerste aandelenbeurs: de beurs van Amsterdam. De eerste beursgang staat niet op zichzelf. Er is een belangrijke andere innovatie aan vooraf gegaan: de uitvinding van het moderne bedrijf, de naamloze vennootschap, door diezelfde VOC.

Beurskapitalisme

De West-Indische Compagnie (WIC) volgt het voorbeeld van de VOC en krijgt in 1623 als tweede bedrijf een beursnotering. En ook binnenlandse overheden ontdekken al snel de beurs en plaatsen er leningen. Er ontstaat een vroege vorm van beurskapitalisme in Nederland, waarbij het gebruikelijk wordt dat ondernemingen en overheden – weliswaar nog op beperkte schaal – een beroep doen op het beleggend publiek. En met succes, want de bereidheid van het publiek om te beleggen is groot. Hoewel er in de 17e eeuw ook in Rotterdam al sprake is van effectenhandel, neemt deze vooral in Amsterdam een grote omvang aan. Zo groot zelfs dat het gemeentebestuur in de hoofdstad begin 17e eeuw reden ziet om de handel beter te faciliteren. Amsterdam krijgt een Wisselbank, die het afhandelen van beurstransacties veel gemakkelijker maakt. En er komt een Koopmansbeurs, de Beurs van Hendrick de Keyser, die zorgt voor een gereguleerde ontmoetingsplek voor de handelaren. Dat Nederland en in het bijzonder Amsterdam in de 17e eeuw uitgroeit tot wereldcentrum van handel en kapitaalverstrekking is in grote mate aan deze twee instellingen te danken.

Water als oorsprong

Waarom groeit nu juist de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, zoals Nederland toen officieel nog heette, uit tot bakermat van de beurs? Dat is een vraag waar tot op de dag van vandaag door kenners over wordt gespeculeerd. Vaak wordt daarbij gewezen op de calvinistische – op spaarzaamheid en betrouwbaarheid gerichte – Nederlandse volksaard. Opvallender en meer onderscheidend is de verklaring dat het te maken zou hebben met de eeuwige strijd van Nederland tegen het water. Door de constante dreiging dat het land onder water loopt zijn Nederlanders al eeuwenlang gewend om samen te werken en met inzet van gezamenlijk spaargeld overstromingen te voorkomen. Dit zou een perfecte voedingsbodem hebben geboden, zo is de redenering, voor datgene wat het beurskapitalisme in zijn oorsprong is: je bereikt meer door samen te werken en risico’s te spreiden. Dat de oudst bekende nog altijd rentegevende lening ter wereld een rentebrief van een Nederlands waterschap uit 1624 is, mag in dit verband tekenend genoemd worden.

Navolging in het buitenland

Het ontstaan van het beurskapitalisme in Nederland blijft in omliggende landen niet onopgemerkt. In 1659 krijgt Londen naar Amsterdams voorbeeld ook een aandelenbeurs. Veel andere landen volgen daarna geleidelijk. Een prachtige anekdote in dit verband stamt uit het rampjaar 1672. Nederland is in oorlog met Frankrijk en Engeland en haalt de Duitse keizer Leopold I over om Nederland te steunen in ruil voor de ontvangst van Nederlandse staatsobligaties. De keizer krijgt een les in de werking van de beurs op de koop toe. Hij komt er achter dat de koers van zijn obligaties daalt of stijgt naar gelang hij succes boekt op het slagveld. Naast de slimme handelsgeest illustreert dit dat (de kennis over) het Nederlandse beurskapitalisme in Europa met een opmars bezig is.

Keerzijde

De 17e eeuw, de Gouden Eeuw, is mede dankzij de opkomst van de beurshandel een periode van ongekende economische bloei in Nederland. Al vrij snel wordt echter ook duidelijk dat de Nederlandse ontdekking van het aandeel een keerzijde heeft. Kort na de beursgang van de VOC is al eerste regelgeving nodig om uitwassen in de vorm koersmanipulatie en wilde speculatie tegen te gaan. Toch blijft een echte beurscrisis in deze beginperiode uit en overheersen in de 17e eeuw de momenten van voorspoed.

Financier van de wereld (vanaf circa 1700)

Van koopman tot bankier

De Gouden Eeuw brengt grote rijkdom voort. Als Nederland in de 18e eeuw geleidelijk haar positie als centrum van de wereldhandel moet prijsgeven vloeit hier een geheel nieuwe rol uit voort: die van financier van de wereld. Veel Europese vorsten en landen die op zoek zijn naar geld maken graag gebruik van de rijkdom van Nederland en plaatsen staatsleningen op de Amsterdamse beurs. Kooplieden ontpoppen zich daarbij tot bankiers voor hun handelsrelaties in het buitenland. Oostenrijk is in 1695 de eerste in de rij. Andere Europese landen zoals Spanje, Rusland, Zweden, Frankrijk en Engeland volgen spoedig. Ook komen de aandelen van enkele Engelse bedrijven, zoals de East India Company en de Bank of England, in die periode in de notering op de Amsterdamse beurs.

In korte tijd dringt Nederlands kapitaal door tot in elke hoek van Europa, terwijl het vanaf het eind van de 18e eeuw ook zijn weg vindt naar Amerika. Dat Nederland in de 21e eeuw nog altijd tot de wereldtop behoort als het om buitenlandse investeringen gaat vindt hier zijn oorsprong.

Kritiek op kapitaalexport

Net als tegenwoordig is de grote kapitaalexport ook in de 18e en 19e eeuw niet geheel onomstreden. Het leidt in de Staten van Holland regelmatig tot kritiek en de vraag of er geen paal en perk aan gesteld moet worden. Dit echter zonder resultaat. Om voldoende goede investeringsopties over te houden kunnen beleggers simpelweg niet zonder het buitenland, zo is het verweer. En helemaal onterecht is dat niet, want vanwege de handelsmonopolies van de VOC en de WIC is het binnenlands aanbod in die tijd inderdaad nog beperkt. Tegelijkertijd hebben degenen die tegenwoordig beweren dat juist hierdoor de industriële revolutie in Nederland (lees: de komst van meer binnenlandse bedrijven naar de beurs) laat op gang is gekomen een punt. Wellicht een interessant gegeven voor de beleidsmakers van nu.

De eerste beurscrisis

De vele buitenlandse investeringen maken Nederland in economische zin kwetsbaar. In 1720 leidt dit tot een eerste beurscrisis. Nederland raakt in navolging van Frankrijk en Engeland korte tijd in de ban van particuliere ondernemingen die achteraf vaak niet meer blijken te zijn dan ‘windcompagnieën’. Adequaat ingrijpen van de autoriteiten in Amsterdam zorgt ervoor dat het effect van de eerste crisis in Nederland beperkt blijft. Dit in tegenstelling tot Engeland en Frankrijk, waar het tot duurzame economische ontwrichting leidt.

Het eerste beleggingsfonds

Een tweede crisis die rond 1773 uit Engeland komt overwaaien richt grotere schade aan en heeft een reeks van faillissementen in financieel Amsterdam tot gevolg. Maar er zit ook een positieve kant aan dit verhaal. Het besef groeit namelijk dat het belangrijk is om risico’s te spreiden. Dit leidt in 1774 tot een nieuwe Nederlandse wereldprimeur: de oprichting van het eerste beleggingsfonds.

De eerste beursorganisatie

Een succes wordt het eerste beleggingsfonds niet. Dat heeft alles te maken met de onrust die er aan het eind van de 18e eeuw heerst in Europa en Nederland. De Franse Revolutie zorgt voor spanningen en tot overmaat van ramp valt de handel door een zeeoorlog met Engeland volledig stil. De VOC overleeft dit niet. In 1799 komt er na bijna 200 jaar een einde aan haar bestaan. Niet geheel toevallig ontstaat juist in deze roerige en onzekere tijd met het Collegie tot Nut des Obligatiehandels de eerste beursorganisatie in Amsterdam en komt het ook tot een andere belangrijke primeur: een prijscourant die op vaste basis koersen gaat publiceren.

Twijfel over beurs

De ondergang van de VOC en de Franse Tijd (1795-1813) vormen de opmaat tot een periode van economische teruggang in de eerste helft van de 19e eeuw. Vooral de handelsbeperkingen in de Franse Tijd hebben hun weerslag op de effectenhandel. Het aantal beursnoteringen in Amsterdam loopt terug en Nederland raakt zijn onbetwiste leiderschap als financier van de wereld kwijt. Als de Beurs van Hendrick de Keyser in 1835 na aanhoudende verzakkingen noodgedwongen haar deuren moet sluiten rijst zelfs de vraag of Amsterdam nog wel een nieuw beursgebouw nodig heeft. Ook ontstaat er tweespalt binnen de Amsterdamse effectensector en komt het tot oprichting van een concurrerende tweede beursorganisatie: De Nieuwe Handel-Societeit.

Dit alles mag symbolisch genoemd worden voor de weinig rooskleurige situatie waarin de beurshandel en de Nederlandse economie op dat moment verkeren. De Franse Tijd heeft diepe sporen nagelaten. Nederland is opgezadeld met een enorme schuld en moet bovendien – na het definitieve einde van de Republiek – als Koninkrijk in feite geheel opnieuw beginnen.

Beurs van Nederland (vanaf circa 1850)

Dreigend bankroet

Rond 1840 is de economische situatie op een gegeven moment zo slecht dat zelfs een bankroet van Nederland dreigt. Maar de Amsterdamse beurs brengt uitkomst. Door herfinanciering van de enorme staatsschuld tegen een lagere rente via de beurs weet de overheid dit te voorkomen. Daarmee wordt de basis gelegd voor een periode van economische opbloei, vanaf de tweede helft van de 19e eeuw.

Beurs van Zocher

De gerezen twijfel over het belang van de beurs verdwijnt ook. Nadat de Amsterdamse handelaren zich tien jaar hebben moeten behelpen met een noodgebouw, krijgen ze in 1845 eindelijk hun lang gewenste nieuwe beursgebouw: de Beurs van Zocher. Net als eerder in de Beurs van Hendrick de Keyser speelt de effectenhandel zich er nog tussen de goederenhandel af. Maar de effectenhandel is met een sterke opmars bezig en groeit geleidelijk uit tot de belangrijkste handelstak. Voor de effectenhandelaren is dit reden om te gaan ijveren voor een beter onderkomen en een betere regulering van hun vak. Om daarbij krachtig te kunnen optreden bundelen ze in 1876 hun krachten in de Vereniging voor de Effectenhandel.

Tweede Gouden Eeuw

De opmars van de effectenhandel heeft alles te maken met de grote toestroom van fondsen op de Amsterdamse beurs. Vooral in het laatste kwart van de 19e eeuw is de groei enorm. Eerst gaat het daarbij vooral nog om buitenlandse spoorwegen, maar vanaf circa 1890 stijgt ook het aantal Nederlandse en Nederlandse-Indische fondsen aanzienlijk. De toename van het aantal binnenlandse fondsen hangt samen met de Industriële Revolutie en het opkomende bedrijfsleven in Nederland. De aanwas van het aantal ‘koloniale’ fondsen vloeit voort uit een maatregel van de overheid om in Nederlands-Indië meer ruimte te laten aan particulier initiatief. Gevolg is dat tussen 1865 en 1900 het aantal beursfondsen in Amsterdam ruim acht keer over de kop gaat en rond de eeuwwisseling uitkomt op circa duizend. Niet voor niets wordt deze periode ook wel de Tweede Gouden Eeuw genoemd.

Beursplein 5

Na een slepende discussie boekt de Vereniging voor de Effectenhandel in 1903 ook een eerste succes in haar strijd voor een beter onderkomen. In de dat jaar geopende Beurs van Berlage, krijgt de effectenhandel voor het eerst een eigen beursvloer. Maar dit is slechts een tussenstap. De effectenhandel blijft groeien en verhuist daarom eind 1913 naar een gloednieuw eigen onderkomen op Beursplein 5. De Vereniging voor de Effectenhandel heeft eindelijk wat ze wil: een eigen beursgebouw als basisvoorwaarde voor een gezonde ontwikkeling van de effectenhandel.

Het nieuwe pand lijkt wonderen te doen. Al in 1914 dienen zich meteen twee bijzondere mijlpalen aan. Het aantal Nederlandse bedrijfsfondsen overstijgt voor het eerst het aantal overheidsfondsen. En het totaal aantal binnenlandse fondsen is voor het eerst groter dan het aantal buitenlandse fondsen. Hoewel de rol als financieringsinstituut van het buitenland zeker nog niet is uitgespeeld, krijgt de Amsterdamse effectenbeurs daarmee geleidelijk de functie van ‘Beurs van Nederland’. En in het verlengde daarvan groeit de Vereniging voor de Effectenhandel in de loop van de 20e eeuw uit tot dé beursautoriteit van Nederland.

Einde aan de bloei

Met korte tussenpozen duurt de Tweede Gouden Eeuw voort tot circa 1930. Achtereenvolgens de beurskrach van 1929, de crisis van de jaren dertig, de Tweede Wereldoorlog en de dekolonisatie (‘Indië verloren, rampspoed geboren’) maken daarna een einde aan de periode van groei en optimisme. Kort na de oorlog bereikt de populariteit van de beurs een dieptepunt. En niet voor de eerste keer in de geschiedenis ontstaat er ook twijfel over het maatschappelijke en economische belang van de beurs.

Schaalvergroting en digitalisering (vanaf circa 1955)

Promotie

Om de beurs weer positief onder de aandacht te brengen bij beleggers en het bedrijfsleven start de beurs onder het motto ‘De welvaart van ons land is ten zeerste gebaat bij een goed functionerend beursapparaat’ in 1955 een PR-offensief. De promotie werpt zijn vruchten af: het aantal particuliere beleggers en de beursomzetten nemen na enige tijd weer toe. En dankzij de geleverde bijdrage aan de financiering van de wederopbouw keert ook geleidelijk het geloof in de beurs weer terug.

Dit neemt niet weg dat de Amsterdamse effectenbeurs – zowel nationaal als internationaal – duidelijk terrein heeft moeten prijsgeven. Er wordt daarom gekozen voor vernieuwing en schaalvergroting. Een eerste stap is begin jaren zeventig het om reden van efficiency ‘samenvoegen’ van de kleine beurzen van Rotterdam en Den Haag met de Amsterdamse beurs. Efficiency is ook het doel van een tweede stap die gezet wordt: de oprichting van een centraal bewaarbedrijf voor waardepapieren in Nederland.

Optiebeurs

Een opvallende derde stap is in 1978 de oprichting van de eerste optiebeurs in Europa. Achterliggend idee is dat de optiebeurs stimulerend kan werken op de haperende omzetcijfers waarmee de effectenbeurs op dat moment te maken heeft. De nieuwe beurs krijgt een eigen vloer in de Beurs van Berlage. De eerste jaren zijn moeizaam. Beleggers lijken af te wachten en bovendien zit de economie niet mee. Begin jaren tachtig komt er een kentering. De economie trekt aan en na veel promotie begint het publiek het product opties steeds beter te begrijpen en te waarderen.

Stormachtige groei

De opleving van de economie zorgt ervoor dat de optiehandel in korte tijd enorm populair wordt. De vloer in de Beurs van Berlage kan de toenemende drukte niet aan. De optiebeurs betrekt daarom in 1987 een groter eigen onderkomen aan het Rokin 65, dat door de aanhoudende groei overigens ook al weer vrij snel te klein is. Maar niet alleen de optiehandel groeit stormachtig. Ook binnen de effectenhandel stijgen de omzetten uitbundig.

De sterke groei verandert het karakter van de handel in effecten en opties: die wordt steeds internationaler. Om binnen het nieuwe internationale speelveld sterk te kunnen blijven opereren bundelen de effectenbeurs en optiebeurs in 1997 hun krachten in één nationale beurs: Amsterdam Exchanges NV. Omdat het hier voor het eerst om een op winst gedreven naamloze vennootschap gaat, betekent dit dat het toezicht op de beurs, dat van oudsher bij de beursverenigingen lag, in deze fase definitief bij onafhankelijke toezichthouders komt te liggen.

Beeldschermenhandel

De effectenbeurs is op het moment van fusie al overgestapt op beeldschermenhandel. De fusie biedt daardoor uitkomst voor het ruimteprobleem waarmee de optiebeurs op het Rokin kampt. In 1998 neemt de optiehandel de grote beurszaal op Beursplein 5 over van de effectenhandel. Maar ook de optiebeurs kiest voor automatisering en in 2002 komt er een definitief einde aan de vloerhandel in Amsterdam.

De schreeuwende en druk gebarende handelaren in bontgekleurde jasjes verdwijnen van de vloer. Voor hen in de plaats komen handelaren die in betrekkelijke stilte achter computers deelnemen aan de internationale beurshandel. Tekenend voor de sterke Nederlandse beurstraditie is dat enkele kleine optiehuizen die op de Amsterdamse optiebeurs zijn begonnen (Optiver, IMC) in de 21e eeuw zijn uitgegroeid tot wereldspelers binnen de wereldwijde computerhandel.

Nieuwe spelers

Niet alleen het karakter van de handel verandert door de komst van computers. Ook het Nederlandse beurslandschap komt er heel anders uit te zien. De automatisering maakt de weg vrij voor nieuwe spelers: elektronische handelsplatforms uit binnen- en buitenland die op prijs de concurrentie aangaan en in korte tijd uitgroeien tot concurrenten van de Amsterdamse beurs.

Euronext

Om stevig te staan binnen het nieuwe digitale en internationale speelveld is Amsterdam Exchanges in 2000 samen met de beurzen van Brussel en Parijs al opgegaan in Euronext. In 2002 sluiten de beurs van Lissabon en de Londense derivatenbeurs LIFFE zich ook aan bij deze eerste grensoverschrijdende beurs van Europa. Na een fusie van Euronext met de beurs van New York maakt de Amsterdamse beurs tussen 2007 en 2014 onderdeel uit van NYSE Euronext. Na een overname en een daaropvolgende opsplitsing van dit trans-Atlantische beursconcern, staat Euronext sinds 2014 weer op eigen benen. Recent hebben de beurzen van Dublin (2018), Oslo (2019) en Milaan (2021) zich ook aangesloten bij Euronext.

Nieuwe kansen

Of de ‘internationale trein’ hiermee zijn eindbestemming heeft bereikt is de vraag. Nog steeds klinken er geluiden over fusies en het belang van schaalvergroting. Ook zijn er kritische geluiden. Het gaat dan niet zo zeer over het belang van internationale fusies. Dat belang wordt gelet op de voortschrijdende globalisering en digitalisering wel breed onderkend. Vraag is vooral of de Amsterdamse beurs in een internationale beursomgeving wel voldoende toekomt aan haar vertrouwde functie als financier van het Nederlandse bedrijfsleven.

Zeker nu de banken zich geleidelijk steeds meer terugtrekken als financiers van het bedrijfsleven liggen daar, ruim 400 jaar na de eerste beursgang van de VOC, nog altijd grote kansen voor de Nederlandse beurssector.