1695

Nederland: financier van het buitenland

Het kapitaal dat Nederland in de Gouden Eeuw vergaarde moest worden geïnvesteerd. In andere landen bestond juist behoefte aan geld en zo verschenen aan het eind van de 17e eeuw buitenlandse fondsen op de Amsterdamse beurs. De eerste buitenlandse staatslening werd door het handelshuis Wed. Deutz & Co. in 1695 verzorgd voor de Oostenrijkse keizer. Andere buitenlandse staatsleningen zoals van Zweden, Denemarken, Rusland, Spanje, Polen en Duitse staten volgden.

Nadat Stadhouder Willem III Koning van Engeland was geworden nam het financiële contact met Engeland ook toe. Zo bedroeg het belang in de Bank of England, die in 1694 op initiatief van Willem III naar voorbeeld van de Amsterdamse Wisselbank was opgericht, in 1750 dertig procent. Wat neerkwam op een bedrag van 34 miljoen gulden. Particuliere beleggers kozen voor Engels schuldpapier, wegens belastingvrije opbrengsten. Zij belegden voor 145 miljoen gulden in Engels schuldpapier en daarnaast in de South Sea Company. In Engeland sprak men over de ‘Dutch Rush’.

Nadat in 1713 met de Vrede van Utrecht een tijdperk van betrekkelijke rust was aangebroken, groeide Nederland uit tot financier van het buitenland. Nederlands kapitaal drong door tot in elke hoek van Europa en vond vanaf het midden van de 18e ook zijn weg naar de nieuwe wereld, met grote leningen aan de Verenigde Staten.

De kapitaalexport werd zelfs zo groot dat het op verzet stuitte in de Staten van Holland. Maar pogingen om er paal en perk aan te stellen hadden geen effect. De kapitaalexport bereikte rond 1790 een hoogtepunt met een geschat belegd vermogen in het buitenland van 1500 miljoen gulden.