1856

Samenwerkende beursorganisaties

Het Collegie tot Nut des Obligatiehandels en de Nieuwe Handel-Sociëteit richtten in 1856 samen het Algemeen Beurs-Comité voor Publieke Fondsen op. Uit de twee oude verenigingen kozen de leden een bestuur van twaalf personen. Het nieuwe Beurs-Comité stelde zich ten doel orde en regelmaat in de effectenhandel te brengen, de belangen van de effectenhandel te behartigen en de Nederlandse fondsenhouders te beschermen. Men ging hiermee voortvarend aan de slag, want al op 1 januari 1857 trad een Reglement voor de Handel in Publieke Fondsen in werking, dat nog tientallen jaren werd gebruikt. De technische samenwerking tussen het Collegie en de Nieuwe Handel-Sociëteit bleek zo vruchtbaar dat men ook op andere terreinen wilde samenwerken. De oude organisaties werden op 1 mei 1857 ontbonden en de resterende activiteiten werden voortgezet door de ‘Effecten-Sociëteit, opgerigt door het Algemeen Beurs-Comité’.

Het Algemeen Beurs-Comité kreeg nu de taak de Nederlandse effectenhandel te beschermen en in het buitenland te vertegenwoordigen. Al kort na de oprichting was er contact met de beurs van Londen over de belangen van Nederlandse fondsenhouders in het buitenland. De Effecten-Sociëteit was de eigenlijke organisatie van fondsenhandelaars en concentreerde zich op de prijscourant en de handel op de Amsterdamse beurs. Ondanks de goede resultaten van de samenwerking, was het werken met twee organisaties niet ideaal. Op 7 mei 1874 begon een commissie onder voorzitterschap van L.H. Weetjen, president van het Algemeen Beurs-Comité, een studie naar een volledig samengaan. Uiteindelijk werd op 17 mei 1876 één beursorganisatie gepresenteerd: de Vereniging voor de Effectenhandel.