1634

De Tulpenmanie

In Nederland bloeiden de eerste tulpen rond 1590 in tuinen te Amsterdam en Laren. Ruim dertig jaar later waren tulpenbollen doorgedrongen tot de termijnmarkt voor goederen. Door speculatieve handel, vooral in Haarlem en in Alkmaar, verviervoudigde de prijs van het exotische gewas tussen 1634 en 1636. Dergelijke speculatie was in verband met een verbod uit 1610 niet toegestaan op de Amsterdamse beurs.

Ambachtslieden beleenden hun instrumenten of gingen schulden aan om ook een graantje mee te pikken van de exploderende prijzen. Voor een goedkope variëteit werd in 1636 nog 20 gulden betaald; in 1637 1200 gulden. Een bol van de uiterst zeldzame Semper Augustus deed in 1624 nog 1000 gulden, in 1633 was de prijs gestegen tot 5.000 gulden en in 1637 tot 10.000 gulden. Ter vergelijking: voor Rembrandt’s Nachtwacht betaalde men in die tijd 1600 gulden.

Op 5 februari 1637 bracht een Alkmaars weeshuis een partijtje bijzondere bollen op de markt waarvoor 90.000 gulden werd betaald. Maar op hetzelfde moment taande de belangstelling op andere plaatsen. Kopers lieten het afweten. In korte tijd verminderde de waarde van tulpenbollen tot 5% of zelfs 1% van wat men er eerst voor had betaald. Kwekers waren bereid contracten met een koopverplichting om te zetten in een koopoptie. Zag men van koop af, dan moest men 3,5% van de oorspronkelijke koopsom voldoen. Helaas voor de weeskinderen, ook in Alkmaar werd van die ontsnappingsmogelijkheid gebruik gemaakt. De eerste speculatiecrisis uit de geschiedenis had geen negatieve invloed op de algemene economie, maar de grote verliezers waren kleine ambachtslieden die hun gereedschap hadden beleend en brodeloos werden.